De leerdoelen:
Je kunt elektrische warmtebronnen en warmtebronnen die op brandstof werken herkennen.
Je kunt verschillende soorten energie benoemen.
Je kunt energie-omzettingen beschrijven.
De lesstof:
Warmtebronnen
Elke dag maken we gebruik van warmte. Bijvoorbeeld om eten te koken, huizen warm te houden, haren te drogen en soms zelfs om te solderen. Het fornuis, de verwarming, de haardroger en de soldeerbout zijn allemaal bronnen van warmte. Ze geven warmte af, wat betekent dat ze dingen warm maken.
Sommige van deze warmtebronnen werken op elektriciteit. Om ze te laten werken, steek je gewoon een stekker in het stopcontact. Bijvoorbeeld:
- Een elektrisch fornuis.
- Een elektrische verwarming.
- Een haardroger.
- Een soldeerbout.
- Een dompelaar van een waterkoker.
Andere warmtebronnen werken door brandstof te verbranden, zoals hout, gas, olie of kolen. Wanneer deze brandstoffen verbranden, produceren ze warmte. Voorbeelden hiervan zijn:
- Een gasfornuis (gebruikt gas).
- Een verwarmingssysteem (gebruikt gas).
- Een open haard (gebruikt hout).
- Een waxinelichtje (gebruikt paraffine).
Soorten energie
Er zijn veel verschillende soorten energie. Elektrische apparaten werken op elektrische energie, die uit het stopcontact komt of uit batterijen komt.
Alles wat beweegt of draait, heeft bewegingsenergie. Denk maar aan de wieken van een windmolen, je fiets of een trein die rijdt.
Een kampvuur geeft niet alleen warmte, maar ook licht. Warmte en licht zijn ook vormen van energie.
In hout en andere brandstoffen zit ook energie, die chemische energie wordt genoemd. Deze energie zit ook in ons voedsel. Ons lichaam gebruikt deze energie om warm te blijven en om te bewegen en te denken.
Het omzetten van elektrische energie
In een elektrisch apparaat zit een draad. Als er stroom door die draad loopt, wordt de draad warm en begint hij te gloeien. Zo wordt elektrische energie omgezet in warmte. Je kunt dit proces als volgt in een schema zetten:
Elektrische energie → Warmte
Het pijltje (→) betekent 'wordt omgezet in'.
Brandstoffen verbranden
Bij verbranding van een brandstof komt warmte vrij en ontstaan er nieuwe stoffen. Bijvoorbeeld, als hout brandt, blijft er as achter. Alle brandstoffen hebben chemische energie. Bij verbranding wordt deze energie omgezet in warmte. Dit kun je als volgt in een schema zetten:
Chemische energie → Warmte
Gebruik van bewegingsenergie
Elektrische apparaten werken op elektrische energie. Maar elektrische energie komt niet zomaar uit de lucht vallen, je moet het opwekken. Hiervoor gebruik je andere soorten energie. Bijvoorbeeld, een dynamo op een fiets. Als je fietst, draait de dynamo en maakt elektrische energie om een lampje te laten branden. Dit kun je als volgt in een schema zetten:
Bewegingsenergie → Elektrische energie
De leerdoelen:
Je kunt beschrijven hoe een elektriciteitscentrale werkt.
Je kunt benoemen welke schadelijke gassen ontstaan bij verbranding van fossiele brandstoffen.
Je kunt uitleggen wat de gevolgen zijn voor het milieu als fossiele brandstoffen worden verbrand.
Je kunt beschrijven wat biomassa is.
Je kunt uitleggen wat duurzame energiebronnen zijn
Je kunt drie manieren beschrijven waarop duurzame energie wordt opgewekt.
De lesstof:
Elektriciteitscentrales
In Nederland maken we veel elektriciteit in elektriciteitsfabrieken, die noemen we centrales. Hoe zo'n centrale werkt, kan je in een paar stappen uitleggen.
1. In de centrale worden fossiele brandstoffen zoals steenkool, aardgas of aardolie verbrand. Dit geeft warmte, waardoor water in buizen verandert in stoom.
2. De rook die hierbij vrijkomt, gaat door een schoorsteen naar buiten.
3. De stoom duwt tegen de bladen van een grote draaiende machine, een turbine genoemd. Deze turbine is verbonden met een generator, die maakt elektriciteit.
4. De generator begint ook te draaien en dat maakt elektriciteit.
5. De elektriciteit gaat via hoogspanningskabels naar huizen en bedrijven.
6. De stoom koelt af en wordt weer water, dat gaat terug naar de stoomfabriek.
7. Een koeltoren helpt het water af te koelen.
Bron: Nova Malmerg
Het milieu
In centrales wordt veel fossiele brandstof gebruikt. Bij het verbranden komen rookgassen vrij. Sommige daarvan zijn slecht voor het milieu, zoals zwavelgas, stikstofgas en koolstofdioxide. Maar waterdamp is niet slecht voor het milieu.
Zwavelgas en stikstofgas kunnen zure regen veroorzaken, wat bomen, planten en vissen kan schaden.
Koolstofdioxide zorgt voor het broeikaseffect, waardoor het warmer wordt op aarde. Hierdoor smelt ijs, wat de zeespiegel doet stijgen en kustgebieden in gevaar brengt.
Duurzame energiebronnen
Sommige centrales gebruiken biomassa, zoals plantenafval en dierenmest, samen met fossiele brandstoffen.
Biomassa en andere bronnen zoals wind, zon en water zijn duurzaam omdat ze niet opraken en minder schadelijk zijn voor het milieu. Elektriciteit uit deze bronnen noemen we groene stroom.
Windmolens
Windturbines gebruiken de kracht van de wind om elektriciteit te maken. De wind laat de bladen van de turbine draaien, die daardoor elektriciteit produceert, zonder dat er brandstof verbrand hoeft te worden.
Zonnepanelen
Zonne-energie gebruikt de warmte en het licht van de zon. Zonnepanelen zetten dit om in elektriciteit, en je ziet ze steeds vaker op daken.
Waterkrachtcentrales
Bij een waterkrachtcentrale wordt de bewegingsenergie van water omgezet in elektriciteit. Een grote dam houdt water tegen, dat door een tunnel naar beneden stroomt en een turbine aandrijft, die op zijn beurt een generator laat draaien die elektriciteit maakt.
De leerdoelen:
Je kunt de onderdelen van een vloeistofthermometer benoemen.
Je kunt beschrijven hoe je een thermometer met een Celsiusschaal ijkt.
Je kunt de werking van drie verschillende soorten thermometers beschrijven.
Je kunt beschrijven wat het absolute nulpunt en de kelvinschaal zijn.
Je kunt de temperatuur in graden Celsius en de temperatuur in kelvin naar elkaar omrekenen.
De lesstof:
Er zijn verschillende soorten thermometers om de temperatuur te meten. Stel je voor, een bakker wil weten wanneer zijn brood perfect gaar is, of je wilt checken of je koelkast echt zo koud staat als zou moeten. Voor dit soort dingen gebruik je een thermometer.
Vloeistofthermometer
Een vloeistofthermometer ziet eruit als een buisje met een reservoir onderaan. Er zit een gekleurde vloeistof in. Als het warmer wordt, zet de vloeistof uit en gaat omhoog. Als het kouder wordt, krimpt de vloeistof en zakt. Dit kun je zien omdat de buis heel smal is en kleine veranderingen al opvallen.
Celsiusschaal
De temperatuur wordt gemeten in graden Celsius, dat is die bekende schaalverdeling. Deze temperatuurschaal is vernoemd naar dhr. Celsius. Om een thermometer goed te gebruiken, moet hij goed zijn afgesteld. Dat doe je door de thermometer te ijken. Je zet twee streepjes op de thermometer: één bij het vriespunt van water (0 °C) en één bij het kookpunt van water (100 °C). Dan verdeel je de ruimte ertussen in honderd gelijke stukjes.
Bimetaal
Er zijn ook thermometers met een bimetaal, dat zijn twee stukjes metaal die aan elkaar vastzitten. Als het warmer wordt, buigt het ene metaal meer dan het andere. Zo beweegt een wijzer langs een schaal.
Elektronische thermometer
Deze werkt met elektriciteit en heeft een display waarop je de temperatuur kunt zien. Hij heeft een sensor die reageert op temperatuurveranderingen.
Kelvin
In de natuurkunde gebruiken ze een andere schaal, Kelvin. Het werkt ongeveer hetzelfde als graden Celsius, maar de nul staat op de allerlaagste temperatuur die mogelijk is, dat is −273 °C. Onder die temperatuur kan het niet kouder worden. Je kunt Celsius naar Kelvin omrekenen door er 273 bij op te tellen, en andersom door er 273 van af te trekken.
Bron: 4nix.nl
De leerdoelen:
Je kunt het gedrag van moleculen in verschillende fasen beschrijven.
Je kunt de fasen benoemen waarin stoffen kunnen voorkomen.
Je kunt met het gedrag van moleculen de fase-overgangen beschrijven.
Je kunt de fase-overgangen benoemen waarbij energie nodig is.
Je kunt de fase-overgangen benoemen waarbij energie vrijkomt.
Je kunt het verband tussen temperatuur, tijd en energie beschrijven.
De lesstof:
Hoe moleculen zich gedragen in verschillende vormen van materie, zoals ijs, water en gas?
Moleculen in ijs
Stel je voor dat ijs kleine bouwsteentjes heeft, dat zijn de watermoleculen. In ijs zitten deze bouwsteentjes op een vaste plek en bewegen ze snel heen en weer. Ze houden elkaar stevig vast. Maar als je het ijs warmer maakt, gaan de bouwsteentjes wilder bewegen en komt er meer ruimte tussen. Op een gegeven moment kunnen ze niet meer op hun vaste plek blijven en wordt het ijs water.
Moleculen in water
Als we naar water kijken, dan zijn de bouwsteentjes nog steeds watermoleculen, maar nu bewegen ze vrij door elkaar. Ze hebben geen vaste plek meer, maar de aantrekkingskracht tussen hen houdt ze nog wel bij elkaar. Soms gaan ze zelfs zo snel dat ze uit het water kunnen ontsnappen. Dat noemen we verdampen. Hoe warmer het water, hoe sneller ze bewegen en hoe sneller ze kunnen verdampen.
Moleculen in gas
Bij een gas bewegen de bouwsteentjes, of moleculen, helemaal vrij door de ruimte. Er is veel ruimte tussen hen en ze trekken elkaar bijna niet aan. Ze kunnen enorme afstanden afleggen.
Overgangen en energie
Als we ijs verwarmen, smelt het tot water en als we water verwarmen, verdampt het tot waterdamp. Dat kost energie. Maar als waterdamp weer water wordt, of als water bevriest tot ijs, dan komt er juist energie vrij.
Temperatuur, tijd en energie
Stel je voor dat je water opwarmt in een waterkoker. Je voegt dan energie toe, wat de temperatuur doet stijgen. Als je het verloop van deze temperatuurstijging wilt weten, kun je een horloge en een thermometer gebruiken. Je meet dan bijvoorbeeld elke minuut de temperatuur en noteert dat. Na afloop kun je deze metingen in een grafiek zetten om te zien hoe snel het water opwarmt. Als je minder water verwarmt, zal het sneller opwarmen omdat dezelfde hoeveelheid energie wordt verdeeld over minder water.
De leerdoelen:
Je kunt beschrijven hoe warmtetransport door geleiding plaatsvindt.
Je kunt beschrijven hoe warmtetransport door stroming plaatsvindt.
Je kunt beschrijven hoe warmtetransport door straling plaatsvindt.
De lesstof:
Er zijn drie vormen van warmtetransport die we dienen te kennen om te begrijpen hoe we ons huis beter kunnen isoleren.
Geleiding
Stel je voor dat warm water door de buizen van de cv-ketel stroomt naar de radiatoren. Een radiator is gemaakt van staal en staal laat warmte goed door. Daarom wordt de buitenkant van de radiator ook snel warm. Warmte gaat altijd van een warme plek naar een koude plek. Als dat gebeurt in een vaste stof, noemen we dat geleiding. Metalen zoals staal zijn goede geleiders, maar andere materialen zoals kunststof, hout en lucht geleiden warmte minder goed.
Stroming
Als een radiator warm wordt, verwarmt hij de lucht eromheen. Warme lucht is lichter dan koude lucht, dus het stijgt omhoog. Dat zorgt voor beweging in de kamer, dit noemen we stroming. Stroming gebeurt niet alleen in lucht, maar ook in vloeistoffen en andere gassen.
Straling
Als je je hand vlakbij een hete radiator houdt, voel je de warmte. Die warmte verplaatst zich door straling van de radiator naar je hand. Elk voorwerp dat warmer is dan zijn omgeving straalt warmte uit. Deze stralingswarmte noemen we infrarode straling. Zelfs als er geen lucht of andere stof is, zoals in de ruimte tussen de zon en de aarde, kan warmte zich verplaatsen door straling.
De leerdoelen:
Je kunt beschrijven op welke drie manieren warmteverlies bij een huis ontstaat.
Je kunt beschrijven hoe je warmteverlies kunt tegengaan.
Je kunt de werking van warmte-isolerende maatregelen uitleggen.
Je kunt de voordelen van isolatie uitleggen.
De lesstof:
Warmteverlies
Kijk eens naar deze foto van een huis. De lichte plekken laten zien waar het huis warmte uitstraalt, terwijl de donkere plekken minder warmte uitstralen. Ramen laten veel warmte ontsnappen, terwijl muren minder warmte verliezen. Het dak verliest nog minder warmte.
Bron: Nova Malmberg
Warmteverlies gebeurt op drie manieren:
- Door geleiding: Warmte gaat door materiaal heen, zoals muren en ramen.
- Door straling: Voorwerpen die warmer zijn dan hun omgeving stralen warmte uit, net als de zon.
- Door stroming: Luchtstromen in het huis nemen warmte mee naar buiten, bijvoorbeeld door kieren en open ramen.
Isoleren
Om minder warmte te verliezen en geld te besparen, kunnen we isoleren. Isolatiemateriaal helpt om warmte binnen te houden en komt in verschillende vormen, zoals glaswol en piepschuim.
Geleiding verminderen
Lucht is een goede isolator, dus isolatiematerialen zitten vaak vol met lucht. In een spouwmuur zit isolatiemateriaal tussen de binnen- en buitenmuur. Hoe dikker het isolatiemateriaal, hoe beter het isoleert. Dubbelglas helpt ook om warmteverlies via ramen te verminderen.
Stroming verminderen
Materialen zoals piepschuim en steenwol houden warmte vast door lucht op te sluiten in kleine holtes. Tochtstrips kunnen kieren bij ramen en deuren dichten, waardoor er minder warme lucht ontsnapt.
Straling verminderen
Radiatorfolie kan warmtestraling weerkaatsen en zo de muur warm houden. Speciaal glas met een reflecterende laag, zoals hr++ glas, helpt ook om warmte binnen te houden.
U-waarde
Isolatiematerialen hebben verschillende isolatiewaarden, uitgedrukt in U-waarde. Hoe lager de U-waarde, hoe beter het materiaal isoleert.