De leerdoelen:
Je kunt het verschil tussen directe en indirecte lichtbronnen benoemen.
Je kunt lichtstralen tekenen.
Je kunt het verschil tussen drie soorten lichtbundels uitleggen.
Je kunt de schaduw construeren van een voorwerp waar licht op valt.
De lesstof:
Lichtbronnen
Een voorwerp dat zelf licht geeft, kun je zien. Zo'n voorwerp noemen we een directe lichtbron. Een lichtbron die door mensen is gemaakt, noemen we een kunstmatige lichtbron. Denk aan een lamp of het scherm van je telefoon. Een natuurlijke lichtbron is er zonder dat mensen die gemaakt hebben, zoals de zon, de sterren of bliksem.
Een voorwerp dat zelf geen licht uitstraalt, kun je ook zien, maar alleen als er licht op schijnt. Bijvoorbeeld een boek: als er licht op valt, weerkaatst het boek dat licht, waardoor je het kunt zien. Het boek wordt dan een indirecte lichtbron. Een ander voorbeeld hiervan is de maan. De maan geeft geen eigen licht, maar weerkaatst het licht van de zon.
Lichtstralen
Lichtbronnen zenden lichtstralen uit. Deze lichtstralen bewegen altijd in rechte lijnen. Wanneer we lichtstralen tekenen, gebruiken we een rechte lijn met een pijltje dat de richting van het licht aangeeft. Je tekent lichtstralen het best met een liniaal of geodriehoek.
Lichtbundels
Als er veel lichtstralen samenkomen, noemen we dat een lichtbundel. Er zijn drie soorten lichtbundels:
Evenwijdige lichtbundel: Bij een lasershow zie je rechte lijnen van licht. Deze lichtstralen blijven even ver van elkaar. Dit noemen we een evenwijdige lichtbundel.
Divergente lichtbundel: Bij een optreden wordt een schijnwerper op de dj gericht. De lichtstralen gaan steeds verder uit elkaar. Dit noemen we een divergente lichtbundel. "Divergeren" betekent "uit elkaar gaan".
Convergente lichtbundel: Als zonlicht door een vergrootglas gaat, worden de lichtstralen naar elkaar toe gebogen. Dit heet een convergente lichtbundel. "Convergeren" betekent "naar elkaar toe bewegen".
Schaduw
Als je in een tent zit met een lamp achter je, houd je een deel van het licht tegen. Voor je ontstaat er dan een schaduw op het tentdoek. Een schaduw is een plek waar het licht niet kan komen.
Aan de rand van de schaduw raken licht en donker elkaar. De lichtstralen die nog net langs je lichaam gaan, noemen we randstralen.
De leerdoelen:
Je kunt het gezichtsveld beschrijven.
Je kunt beschrijven hoe je het gezichtsveld kunt vergroten.
Je kunt kenmerken van een spiegelbeeld benoemen.
Je kunt een spiegelbeeld tekenen.
De lesstof:
Gezichtsveld
Frans kijkt door een raam naar buiten. Hij ziet het gras, struiken en een tak van een boom. De stam van de boom ziet hij niet, want die zit buiten zijn gezichtsveld. Je gezichtsveld is het deel van de omgeving dat je kunt zien.
Je gezichtsveld vergroten
Met een spiegel kun je je gezichtsveld groter maken. Dit is vooral handig in het verkeer. Op je scooter kun je met spiegels zien wat er achter je gebeurt, zonder dat je hoeft om te kijken. Ook kun je met een spiegel 'om de hoek' kijken.
Spiegelbeeld
Je spiegelbeeld is het beeld dat je ziet wanneer je in een spiegel kijkt. Dit spiegelbeeld is net zo groot als jijzelf en staat even ver van de spiegel als jij. Wat boven is in de echte wereld, is ook boven in het spiegelbeeld. Maar links en rechts zijn omgedraaid.
Het beeld dat je in de spiegel ziet, bestaat eigenlijk niet echt. Dit noemen we een virtueel beeld.
De leerdoelen:
Je kunt uitleggen wat positieve en negatieve lenzen zijn.
Je kunt kenmerken van positieve en negatieve lenzen opsommen.
Je kunt beschrijven wat het brandpunt en de hoofdas van een lens zijn.
Je kunt het verschil tussen sterke en zwakke lenzen uitleggen.
De lesstof:
Positieve lens
Met een vergrootglas kun je zonlicht dat in rechte lijnen komt, naar één punt laten bewegen. Dan gebruik je het vergrootglas als brandglas.
Een vergrootglas is een lens. Een lens is een doorzichtig stukje glas of kunststof. Omdat een lens een schijfvorm heeft, noemen we het ook wel een schijflens. Bij een bolle lens, of positieve lens, is het glas in het midden dikker dan aan de rand.
Sterke en zwakke lenzen
Het brandpunt vertelt ons hoe sterk een lens is. Ligt het brandpunt dicht bij de lens? Dan heb je een sterke lens, want de lichtstralen buigen sterk af. Ligt het brandpunt verder weg van de lens? Dan heb je een zwakke lens. Hoe kleiner de afstand tot het brandpunt, hoe sterker de lens.
Kijken door een positieve lens
Een positieve lens kan een beeld groter of kleiner maken. Wat je ziet, hangt af van hoe ver het voorwerp van de lens af staat:
Staat het voorwerp tussen de lens en het brandpunt? Dan zie je het vergroot en rechtop.
Staat het voorwerp precies op het brandpunt of heel dichtbij? Dan kun je het niet zien.
Staat het voorwerp achter het brandpunt? Dan zie je het op zijn kop, en ook links en rechts zijn omgekeerd. Hoe groot het beeld is, hangt af van de afstand tot de lens.
Negatieve lens
Een negatieve lens, of holle lens, is in het midden dunner dan aan de rand.
Brandpunt
Als een lichtbundel op een negatieve lens valt, buigen de lichtstralen uit elkaar. Dit noemen we een divergente lichtbundel. Als je de afgebogen stralen doortekent met een stippellijn, lijken ze uit één punt te komen. Dit punt is het brandpunt van de negatieve lens. Het brandpunt ligt ook hier op de hoofdas.
Achter een negatieve lens is de lichtbundel breder dan ervoor. Wanneer je door een negatieve lens kijkt, zie je alles verkleind en rechtop.
De leerdoelen:
Je kunt lichtstralen door een positieve lens construeren.
Je kunt uitleggen wat een reëel beeld is.
Je kunt met een positieve lens een reëel beeld construeren van een voorwerp.
Je kunt uitleggen wat de voorwerpsafstand en de beeldafstand zijn.
Je kunt de vergroting door een positieve lens berekenen.
De lesstof:
De leerdoelen:
Je kunt de onderdelen van het oog met hun functies benoemen.
Je kunt beschrijven wat accommoderen van de ooglens is.
Je kunt uitleggen wat bijziend en verziend is.
Je kunt uitleggen welke soort lens iemand moet gebruiken die bijziend of verziend is.
De lesstof:
De leerdoelen:
Je kunt beschrijven hoe je het spectrum van wit licht zichtbaar kunt maken.
Je kunt de kleuren in wit licht benoemen.
Je kunt beschrijven welke kleur lichtgekleurde voorwerpen terugkaatsen en absorberen.
Je kunt kenmerken benoemen van infrarode en ultraviolette straling.
Je kunt toepassingen benoemen van infrarode en ultraviolette straling.
De lesstof: